vrijdag 10 augustus 2012

Deel I: Kapitalistische levenshouding v.s. Christelijke religies

Vooraf
In onderstaande blog geef ik het eerste deel van een overzicht van de verhouding tussen katholicisme, protestantisme en kapitalisme. De literatuur over dit thema is redelijk omvangrijk, zeker in historisch perspectief. Ik zal in deze blog primair gebruikmaken van twee werken. Het eerste werk is een artikel van de Amerikaanse hoogleraar dr. Peter Chojnowski. Informatie uit dit werk wordt vanuit eigen perspectief aangehaald en bovendien geactualiseerd, daar het bestudeerde artikel van Chojnowski alweer dertien jaar oud is. Daarnaast zal het werk van de Italiaanse hoogleraar Arnintore Fanfani uit de jaren dertig van vorige eeuw worden besproken.

Introductie; Discussie over kapitalisme
Arnintore Fanfani schreef zijn boek Catholicism, Protestantism and Capitalism in het midden van de jaren dertig. In dit decennium was het kapitalisme in crisis. Er was niet alleen grote economische stagnatie, maar een groot aantal naties werd ook nog eens bestuurd door anti-kapitalistische theorieën. Het was in deze jaren, na de ‘bubbel’ van de jaren twintig en voor de afgrijselijk oorlog van de jaren veertig , dat mensen nadachten over twee specifieke vragen; (1) waarom had het kapitalisme zo verschrikkelijk gefaald, met name bij de Beurskrach in 1929, en (2) wat zou een aanvaardbaar, alternatief systeem zijn? Het antwoord op beide vragen was gevarieerd. ‘Oplossingen’ varieerde van nationaalsocialisme (Duitsland), internationaal communisme (Rusland), fascisme (Italië), gematigd kapitalisme (West-Europa) tot katholiek corporatisme (Spanje, Portugal en Oostenrijk).

Voordat men in de jaren dertig een nieuw en alternatief systeem ging bediscussiëren was een belangrijke vraag wat het kapitalisme nu eigenlijk was. Voor scholastieke katholieken was het antwoord over de natuur van het kapitalisme het antwoord op de vraag wat het ‘immanente einddoel’ van het systeem is. Alleen door dit einddoel én alle handelingen daarvoor vereist in kaart brengen, kon men haar identiteit verkrijgen. Kortom; het einddoel van een systeem is een belangrijke intellectuele indicator op de vraag ‘wie waar waarom’ handelt.

We kunnen jaloers terugkijken op deze discussie uit de jaren dertig. In onze tijd kan er zo vrij namelijk niet meer gesproken worden over het kapitalisme. Het liberaal kapitalisme is op dit moment ‘omnipotent’ van Rusland tot Amerika. Alles wat daar niet in mee wil, is achterlijk en wordt welhaast in armoede gedwongen. Het lijkt tegenwoordig alsof begrippen zoals liberalisme en kapitalisme tot de ‘natuurlijke orde’ behoren, door God zelf zijn gegeven. Dit fenomeen, gechargeerd gesteld een ‘totale intellectuele dictatuur van het kapitalisme’, werd reeds voorspeld in het hooggewaarde boek van Max Weber, The Protestant Ethic and the Rise of Capitalism. In dit boek stelt Weber dat het kapitalisme een zwaar totalitaire natuur heeft wanneer het eenmaal is gevestigd. Dat blijkt ook wel op dit moment op hoogst verbazingwekkende wijze. Het kapitalistische systeem wankelt en hapert, maar in plaats van te streven naar een alternatief systeem (of er dan toch in ieder geval over na te denken!) werkt iedereen volop om het systeem te doen overleven. Wie had ooit gedacht dat de PvdA, een club verre afstammelingen van Marx in verlichte vorm, het Europese kapitalisme vanuit Nederland zou redden? En in plaats van te gaan voor een alternatief economisch systeem (zoals bijvoorbeeld de SP en de Partij van de Dieren dat het meest treffend voorstellen), kiest politiek Nederland in tijden van onzekerheid over het kapitalisme juist voor de directe politieke familie van de economische vader van dit systeem, de VVD. Het kan verkeren.

Kapitalisme als absoluut systeem
Het kapitalisme is gelijk het katholicisme een in beginsel absoluut systeem. Een absoluut systeem creëert een intellectueel raamwerk van goed en fout, rechtvaardig en onrechtvaardig en geeft een totale betekenis aan alle evenementen in het menselijk leven. Alles wordt gelinkt aan de hoofddoctrine van het systeem; God en kerk bij het katholicisme, ‘de markt’ bij het kapitalisme. Zoals in de middeleeuwen alles werd teruggebracht tot kerk en God, zo wordt anno 2012 alles gelinkt aan ‘markt en geld’. Ieder doel, ieder verlangen, ieder instituut, iedere houding wordt erdoor beïnvloed of in ieder geval gekleurd. Kernbegrip is maximaal individueel economisch profijt. Deze aanname over het kapitalisme van de Italiaanse hoogleraar Arnintore Fanfani vormt het startpunt voor drie belangrijke analytische en historische stellingen die het boek Catholicism, Protestantism and Capitalismpresenteert.

De eerste stelling is dat het een belangrijke opdracht is om de 400 jaar durende ontwikkelingsstorm van het kapitalistische denken te ontwarren en te analyseren. Hoe is het kapitalisme zo gegroeid en op welke manier heeft ze een ferme grip gekregen op de samenleving? Nauw daarmee samen hangt de vraag hoe de relatie is met 'dat andere absolute systeem', het katholicisme. In het katholicisme vallen immers alle menselijke acties onder oordeel van de Katholieke Kerk. Alles wordt onderworpen aan haar morele visie en doctrines. De vraag is dus gerechtvaardigd of een mens kan leven als een kapitalist en katholiek, dus als ‘dienaar’ van twee redelijk absolute systemen. Gesteld zou kunnen worden dat het er in ieder geval op lijkt alsof in onze tijd het kapitalistische economische systeem aan het winnen is, mensen zich volledig aan haar hebben overgegeven en dus het ‘andere totalitaire systeem’ (katholicisme) ten onder gaat. Maar hoe zit dat historisch? Zeer interessant vraag is in dit kader of de stelling van Max Weber klopt. Max Weber stelt dat de protestante werkethiek en haar verlegging van focuspunt naar ‘seculiere roepingen’ een ontegenzeggelijke ‘boost’ heeft gegeven aan het kapitalisme. Hoe is dus de verhouding tussen kapitalisme en de twee dominante christelijke religies? Werkt katholicisme het kapitalisme tegen en heeft het protestantisme haar gestimuleerd? Deze vraag is eens temeer van belang omdat er tegenwoordig een levende uitwisseling tussen elementen van beide systemen bestaat. Denk aan de Amerikaanse republikeinen; ‘gedoopte kapitalisten’.

De Kapitalistische geest
Het is verbluffend om het kapitalisme te bezien in vergelijking met andere systemen. Haar technische en operationele mogelijkheden zijn ongelofelijk omvangrijk. Ook in de jaren dertig van Fanfani waren deze bekend en in de afgelopen jaren zijn ze nauwelijks wezenlijk veranderd. Het is, zoals Fanfani schrijft, ‘een systeem waarin het kapitaal predominant is, een systeem dat gekarakteriseerd wordt door vrije arbeid, een systeem met ongebreidelde competitie, kredietvergroting, banken, welvaart, industrieën die gigantische proporties aannemen en het ontstaan van een wereldmarkt”. Wanneer we de term kapitalisme volgens deze strikte definitie historisch zouden moeten plaatsen, dan zou dat niet eerder zijn dan in het midden van de late 19de eeuw. Toch is deze beschrijving van kapitalisme niet compleet. Het kapitalisme is niet slechts een economisch instrument dat er is om te voorzien in de benodigde goederen en diensten. Het kapitalisme heeft ook een eigen ‘geest’. Fanfani, Weber en ook de Britse socioloog R.H. Tawney noemen deze ‘kapitalistische geest’ een complexe geesteshouding, die uiteindelijk resulteert in een bepaalde levenshouding. Die zou tegenwoordig het best gekenmerkt kunnen worden als de ‘maakbaarheidsgedachte’. Deze geesteshouding komt vrijwel direct voort uit de ‘spirituele oriëntatie’ van het kapitalisme.

De Kapitalistische mens
Het opvallende aan de kapitalistische mens, want zoals in voorgaand punt aangetoond is het kapitalisme veel meer een mensvisie dan een economisch systeem, is dat deze eigenlijk geen vastgesteld ‘einddoel’ heeft. Er is geen eindbestemming in het economisch consumeren te bespeuren. Immers; de situatie dat gezinnen zichzelf in primaire behoeften kunnen voorzien wordt tegenwoordig als ‘armoede’ bestempeld. De kapitalistische mens kent dus eigenlijk alleen maar ‘permanente vragen’ en slechts ‘tijdelijke antwoorden’. De kapitalistische mens kent behoeften zonder enige limitering of richting; het ‘eindpunt’ van ‘volledige en totale bevrediging’ wordt nooit bereikt. Zelfs miljardairs willen alsmaar meer, omdat het hebben van miljarden kennelijk niet ‘het eindpunt’ is. Het eindpunt is het verkrijgen van meer goederen, meer goederen, meer goederen, etc. Een vicieuze cirkel. In dergelijke samenleving komt de intrinsieke waarden van zaken steeds meer onder druk te staan. Alles wordt ‘geinstrumentaliseerd’. Een voorbeeld is de omgang met het ongeboren leven. Steeds meer wordt in deze kwestie gekeken naar vragen zoals ‘wat is het, wat heb ik eraan, wat kan ik ermee?’ Het lijkt daarbij alsof het ongeboren leven zelf geen intrinstieke (onvervreemdbare) waarde meer heeft. Daarmee heeft de traditionele vorm van ‘de economie van zelfvoorziening en voortbestaan’ zich getransformeerd tot een eindeloze zoektocht naar een onverzadigbare hoeveelheid rijkdom en bezittingen.

Deze limietloze horizon van de kapitalistische mens, deze levenshouding, verschilt nadrukkelijk van de visie die het christendom heeft op de mens. Voor de pre-kapitalistische mens zijn de oneindige behoeften van de moderne kapitalist irrationeel, omdat de pre-kapitalist slechts een beperkt aantal noden heeft waarin hij wil voorzien. Voor de rest wordt rijkdom primair gevonden in de sociale en natuurlijke context. De economische vragen worden dus nadrukkelijk geplaatst binnen de eigen context en sociale structuur. De economie wordt gestuurd door sociale gebruiken, politieke regulatie en religieuze principes. Dat staat haaks op het hedendaags kapitalisme.

De botsing met het katholicisme
Wanneer het kapitalisme nadrukkelijk wordt beschouwd als totale levenshouding, dan zullen alle instituten en culturele normen die beperkingen stellen aan het oneindige verkrijgen van rijkdom worden geëlimineerd. Denk aan de traditionele afkeer van liberalen jegens de staat. Maar ook het omverwerpen van sociale instituten en tradities, die oproepen tot een beperking van de kapitalistische geest, moeten het ontgelden. Dat is exact de reden dat instituten zoals de katholieke kerk fors werden aangevallen. De katholieke Kerk in Frankrijk kenden bijvoorbeeld bijna honderd (!) vrije dagen, waarop ter aanbidding van Heiligen niet gewerkt mocht worden. Deze aanbidding had echter geen economische waarde, sterker nog; voor aanbidding, meditatie en vooruitblikken op de Eeuwigheid is simpelweg geen ruimte in het kapitalisme. Daarom werd aan deze praktijk spoedig een einde gemaakt. Dat was mogelijk omdat er mensen waren die ook op vrije dagen wilden werken én kopen. Op de tweede plaats werd de staat door kapitalistische tendensen aangemoedigd dergelijke praktijken sterk af te raden. Het einde van het verhaal is dat het in plaats van ‘regulier’ werd om vrij te hebben op christelijke feestdagen het een uitzondering werd. Sterker nog; zij die nog vrij wilden hebben, verloren hun baan aan iemand die daar geen behoefte meer aan had. ‘Vrijheid’ elimineerde zo een cultuur, een levensgebied, buiten de economie. Een botsing tussen zingeving en geld.

Als buffer tegen deze praktijken ontstonden gilden. Gilden beperkte het kapitalisme sterk, maakte het wellicht zelfs onmogelijk. Gilden waren organische organen van mannen die zich met elkaar verwant voelde vanwege het beroep dat ze uitoefende. Ze offerde economische slagkracht in ten koste van morele en religieuze belangen van het individu of van de gemeenschap. Zodra aan het einddoel van zelfvoorziening en toekomstperspectief was voldaan, werd de economie afgeremd om andere levensterreinen te laten bloeien. Het algemeen belang van mensen werd vooropgesteld aan het onbevredigbaar recht van het najagen van bezit en rijkdom. Naastenliefde, broederschap en rechtvaardigheid kregen een meer prominente plaats. Onzekerheid en concurrentie werden beperkt. Het is dan ook niet voor niets dat kapitalisten wegvluchtte uit de middeleeuwse steden met haar gilden en hun heil zochten bij plattelandsboeren, die naast hun arbeid op het land ook nog werkte als kleine producenten van goederen. Zij werden zo uitgebuit door het beginnend kapitalisme, omdat ze niet waren beschermd door gilden.

De kapitalistische aanval op de soevereine staat
Toen het kapitalisme de invloed van grote delen van de christelijke cultuur in zich had opgenomen, was de volgende ‘natuurlijke vijand’ aan de beurt; de staat. Zonder de staat kan maximalisatie van productie beter plaatsvinden. Bovendien heeft ook de staat, gelijk katholicisme en kapitalisme, eigen bedoelingen. De staat dient het algemeen belang en neemt de overstijgende trappen van subsidiariteit voor haar rekening. Reguleren en stimuleren vormen twee primaire functies van de staat, net zoals het in goede banen leiden van menselijke contacten en deze zelfs namens de gemeenschap afdwingen. Bovendien heeft de staat een bepaalde soevereiniteit ‘op zichzelf’. Het is dan ook schrijnend dat in het tegenwoordige kapitalistische denken over de staat zuiver in termen van ‘nut’ wordt gesproken. De overheid kan veiligheid garanderen zodat er ‘economische rust’ is, vangt werkelozen en zwakkeren op die het bedrijfsleven niet kan gebruiken en zorgt ervoor dat de infrastructuur (voor met name het goederenverkeer) op orde is. In feite is de staat daarmee de grootste facilitaire dienst voor het kapitalisme, waardoor de eigen functie van de staat ondergraven wordt. In een volledig kapitalistische samenleving wordt de staat welhaast volledig ten dienste van de economie gesteld, zelfs wanneer dit onrechtvaardig is. Dergelijke tendensen vinden we tegenwoordig terug in het onderwijssysteem, dat er steeds meer op gericht is mensen voor te bereiden op de arbeidsmarkt in plaats van als volledig mens te vormen en ontplooien. Want daar is meer voor nodig dan rekenen en lezen; daar is ook diepgravende mensenkennis voor nodig, verdieping in het eigen leven én de bedoeling daarvan. Het is dan ook niet vreemd dat er steeds meer problemen met ‘de jeugd’ ontstaan; men is slechts onderdeel van de economische machine geworden, van kinds af aan. Andere levensterreinen, zoals moraal, gehoorzaamheid en orde, hebben daarin slechts een dienende rol.

Nepvrijheid
We zagen eerder in dit artikel hoe kapitalistische tendensen de gilden aanvielen en uiteindelijk ophieven. Het opheffen van debarrières van de gilden leidt tot een economische vrijheid waarin het mensen werd ‘toegestaan’, wanneer ze ‘ervoor kozen’, om ook ’s nachts te werken ten dienste van productie. Zo werd het ook vrouwen en kinderen ‘toegestaan’ tegen absurd lage prijzen te gaan werken. Het gezin en de kleine boerderij verdween en werd vervangen door vervallen steden en de kapitalistische fabriek. Ze werden een middel in het economisch proces. Ondanks dat veel van de misstanden uit de 19de eeuw inmiddels ruimschoots zijn opgelost en er in Nederland een uitgebreide welvaart heerst, is het voor de diepere verstaander nog altijd evident dat de zogenaamde ‘economische vrijheid’ ook heel ‘onvrij’ kan zijn, ons zelfs kan determineren. Meer hierover en over het protestantisme en haar relatie met het kapitalisme, in het tweede deel van Kapitalistische levenshouding v.s. Christelijke religies.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten