zondag 10 maart 2013

Spirituele basis van het distributisme

Het distributisme is stevig gegrond in de Westerse intellectuele en religieuze geschiedenis, waarbij zoals vaker aangehaald haar morele principes zijn ontleend aan de Katholieke Sociale Leer. Het distributisme legt de nadruk op lokaal en gedecentraliseerd, met actief aandacht voor de etymologische afkomst van het woord ‘economie’ als afgeleidt van het Griekse ‘oikonomia’ (oikos = gezin). Kernpunten van het distributisme zijn daarbij:   

- subsidiariteit 
- wijdverspreid bezit    
- eerlijke lonen
- herstel van een coöperatieve en broederlijke geest.
- symbiose tussen ethiek, spiritualiteit en economie               
- de onderwerping van de economie aan de mens in zijn geheel        

Ondanks haar lovenswaardige doelstellingen blijft het distributisme vooral een theoretisch concept dat niet voldoende in de maatschappij wordt toegepast als ‘derde weg’. Dat komt wellicht omdat het distributisme niet kan worden gescheiden van haar theologische basis. Haar sterke nadruk op menselijke waardigheid en het algemeen belang van de gemeenschap is sterk geïnspireerd op een christelijke antropologie. Deze heldere koppeling tussen economie en religie lijkt in een seculariserend tijdperk weinig voordeel op te leven. Bovendien lijkt  ‘gemeenschap’, bouwsteen van het distributisme, weinig aantrekkelijk in de eeuw van het individualisme.       
Het individualisme poogt ons te scheiden van belangrijke waarden in de samenleving, dus niet alleen van onze concrete naasten maar ook van externe objecten en het bredere maatschappelijk discourse. Bij voortduring worden mensen in individualistische georiënteerde analyses gescheiden van hun plaats en tijd, hun cultuur en geschiedenis. Zo wordt de mens een ‘poppetje’ in een tijdloos, weinig duurzaam en subjectief patroon, zonder intrinsieke waarden. De economische wetenschap lijkt hiervan een duidelijke exponent door de mens te reduceren tot een consument. ‘Ik consumeer, dus ik besta’. De ultieme consequentie van deze ontwikkeling is dat de mens uiteindelijk abstract wordt. Los van intermenselijke betrekkingen heeft de contemporaine mens geen begrip van zichzelf en de wereld om zich heen. Zo wordt hij passief en conformistisch en ontwikkelt hij zich tot wat de Spaanse filosoof Ortega Y Gasset een ‘massamens’ noemt. Ze aanbidden diezelfde modegrillen, helden en ontwikkelingen, zonder kritisch te reflecteren of te beschouwen waarom dit zo is.
Van belang is weer meer nadruk te leggen op de gemeenschap, ook (of wellicht juist) binnen het economisch denken. Wanneer deze oprechte geest van gemeenschap wordt vervangen door de geest van geld, dan worden lokale gemeenschappen gedepersonaliseerd en contextloos. Ze zijn dan een gevoelig slachtoffer voor diverse utopische gedachten, zoals het universeel en almachtig aanwezig kapitalisme. Door het obsessief najagen van geld voorziet het individu zich niet zozeer in een materiële realiteit maar in een abstractie, een spirituele dood. Om dat te voorkomen moet het distributisme blijvende nadruk leggen op het plaatsen van de menselijke volheid in een economische situatie. Wanneer dat element wordt vergeten dan wel verwaarloosd, dan resteert een soort van voodoo-economie en financiële tovenarij die de concrete realiteit van de mens doet vergeten in een systeem. 

vrijdag 10 augustus 2012

Wat distributisten willen

Kapitalisme is voor de rijken.
Socialisme is voor de bureaucraten.
Er is behoefte aan distributisme!

Zowel kapitalisten als socialisten houden ervan om over banen te praten. We leven in dat opzicht in een vreemde maatschappij, waar voortdurend wordt gepraat over werken voor anderen in plaats van voor jezelf en je eigen gezin. Er moet voortdurend een helse keuze worden gemaakt tussen een grote overheid of een oppermachtig bedrijfsleven; tussen creditcards en financiële magie enerzijds en het inleveren van zeggenschap aan de overheid anderzijds. Dezelfde oude vragen keren iedere keer weer terug. Dat komt mede doordat socialisme en kapitalisme onpersoonlijke systemen zijn waar slechts enkele de voordelen van ontvangen en waarmee veel schade wordt berokkend aan ons milieu, de armen, onze gemeenschap en gezinnen.

Het distributisme wil de economie terugbrengen van de financiële kapitaalmarkten naar het huishoudpotje. Er is behoefte aan een humane economie van familiebedrijven en coöperatieve ondernemingen. Mensen hunkeren naar gemeenschapszin, aandacht voor het milieu en meer verbinding met de productieprocessen die ons leven vormgeven. Het distributisme is een duurzaam systeem dat bestaat uit duizenden kleine familiebedrijven, uit bedrijven die in bezit zijn van werknemers en kleine banken die microkrediet verstrekken. Dat dit systeem geen ideologische luchtfietserij is bewijzen praktische voorbeelden zoals de Mondragon Cooperative in Spanje en de op distributisme georiënteerde economie van de Italiaanse provincie Emilia-Romagna in Bologna, waar 45% van het BNP afkomstig is van coöperaties. Dit biedt ongekende voordelen die kapitalistische en socialistische systemen niet kunnen verzorgen.

Als je gelooft dat vrijheid betekent het in bloei zetten van families en gemeenschappen, er ruimte moet zijn voor boeren en familiebedrijven en bezit een essentieel natuurrecht is dat voor zoveel mogelijk mensen moet gelden dan ben je zonder enige twijfel een distributist.

Doelen van distributisten

* Het terugbrengen van gerechtigheid in de markt door historische katholieke principes waardoor er een harmonie ontstaat tussen moraal en economie.

* Het dichten van de kloof tussen werk en bezit om een stabiele woon/-werkomgeving te creëren via coöperaties en familiebedrijven.

* Eigen bezit als integraal element van diepgeaarde onafhankelijkheid tegenover grote megacorporaties en de alom aanwezige overheid.

* Het radicaal centraal stellen van subsidiariteit: minder centralisatie en meer beslissende bestuurbevoegdheden bij lokale instellingen, overheden en bedrijven.

* Spaarzin: families moeten meer zelfvoorzienend en bronbewust consumeren.

* Solidariteit met het gezin, werkende mensen, gemarginaliseerden en armeren.

Distributisten steunen

* Familiebedrijven – Bedrijfsgilden – Coöperaties – Gedifferentieerd belastingbeleid – Rentevrije leningen – Lokale productie voor lokale consumptie – Voedselbanken – Microkrediet – Gemeenschapsvoorzienende landbouw – Kleinschalige technologie – Milieubewuste boeren – Rurale huisvestiging – Huizen van gastvrijheid voor ontheemde en berooide mensen – Rechten van de ongeboren mens – Economische rechtvaardigheid – Liefdadigheid.

Kapitalisme kan niet zonder persoonlijke verantwoordelijkheid

In 1992 schreef Francis Fukuyama het boek Het einde van de geschiedenis en de laatste mens. In het boek betoogde de Amerikaanse geleerde dat het eindpunt van de ‘ideologische evolutie’ van de mensheid was bereikt: de Westers liberale democratie was het definitieve eindstation van menselijke ontwikkeling. Met deze overwinning van het liberalisme zou de wereld een groot oerwoud van mogelijkheden, vrijheid en economische vooruitgang worden. Precies twintig jaar na het verschijnen van het boek van Fukuyama lijkt de jubelstemming totaal omgeslagen in een bijna apocalyptische hysterie. Het einde lijkt wederom nabij, maar dit keer ongewild en negatief. Hoe kon het kapitalistisch-liberalisme veranderen van paradijs in hel in nog geen twintig jaar? 

Het antwoord op deze ingewikkelde vraag is mijn inziens primair gelegen in de ontstaansgeschiedenis van het kapitalisme. Het kapitalisme is meer dan een economisch systeem; het is een totale levenshouding die diep doordringt in de haarvaten van de samenleving. In dergelijke setting gedijen moraal, traditie en religie slecht. Deze elementen geven immers morele sturing aan productie en consumptie, iets wat volgens de zuivere wetten van het kapitalisme onwenselijk is. Totale consumptie, haast zonder enige wezenlijke intrinsieke remming, is immers het nieuwe doel ten leven geworden. Een economisch systeem met dergelijke proporties kent echter haar eigen spelregels. Het zijn de regels van onzekerheid, volatiliteit, winstmarges, speculeren, economische maximalisatie-constructies en allerlei lastige economische wetmatigheden. Die zware prijs voor materiële welvaart is de burger echter niet bereid te betalen. In essentie blijft de mens immers op zoek naar zekerheid en geborgenheid. Daarmee ontstaat de paradox dat het kapitalisme via het democratische principe van volksvertegenwoordiging een grote overheid aanwakkert. Volksvertegenwoordigers willen met het oog op de kiezersgunst namelijk rust en zekerheid garanderen, juist ook op economisch gebied. Om dat te bereiken tuigen politici een grote overheid op die de scherpe kantjes en ongewenste effecten van het kapitalisme zoveel mogelijk tegengaan. Daarmee is de tegenstelling tussen kapitalisme en de vrije markt en het socialisme en een grote overheid niet waar: juist kapitalisme wakkert in een democratische context (een context waarin kapitalisme het vaakst ontstaat) een grote overheid aan. Deze innige samenhang tussen kapitaal en overheid blijkt ook wel uit de huidige financieel-economische crises. Overheid en economie versterken of verzwakken elkaar, maar laten beide ‘van huis uit’ weinig ruimte aan het maatschappelijk middenveld.

Het probleem van het huidige kapitalisme is dat de invloed van een economie die consumptie zo hard nodig heeft ons scheidt van onze traditie. De vraag is waarom we ons daar druk over moeten maken? Het antwoord daarop is relatief simpel; omdat we daardoor zijn losgeraakt van onze bronnen, van onze cultureel-historische ankers. Zeker nu, nu de economie krimpt, de crisis verhevigt en de overheid zich een weg uit de crisis probeert te spenderen lijkt een crash onvermijdelijk. Die onrust is overal voelbaar. Wat deze situatie ons zou moeten leren is dat we zelf verantwoordelijkheid moeten nemen en dat dus niet kunnen ‘uitbesteden’ aan een economisch stelsel of aan de overheid. Welvaart en vrijheid komen nu eenmaal tegen een prijs die verantwoordelijkheid heet en die we zelf moeten dragen. Een pleidooi voor een beheersbaar kapitalisme is dus geenszins revolutionair, maar juist ten diepste een oproep tot continuïteit, tot het heroppakken van de geschiedenis.

De natuurlijke ‘flow’ van welvaart dient een resultaat te zijn van geleverde arbeid, niet van systeemontwikkelde kapitaalvermenigvuldiging zoals nu op de beurzen en in het bankwezen plaatsvinden en die de crises hebben veroorzaakt. Een terugkeer naar een volledige kijk op het leven is noodzakelijk, waarin de mens niet alleen als een producent van goederen wordt gezien maar holistisch wordt geformuleerd als een wezen met vele verschillende rollen en vooral ook verantwoordelijkheden. De economie moet hierop opnieuw worden ingericht; terug naar de menselijke maat, die beheersbaar is en aansluit bij de intrinsieke waarde van de mens. En dus weg van onbeheersbare en onzichtbare marktprincipes die de mens domineren in plaats van dienen!

Distributisme en het belang van het gezin

Het distributisme is een economisch systeem dat bijzonder veel nadruk legt op de belangrijke plek van het gezin in de samenleving; het gezin is voor het distributisme het fundament van een gezonde maatschappelijke en economische ordening. Daarom dit artikel op deze site. Want wanneer de vooraanstaande rol van het gezin in onze maatschappij niet wordt begrepen zal een fundamentele bouwsteen van het distributisme ook niet worden begrepen, waardoor het gehele stelsel onbegrijpelijk wordt. Helaas lijkt de vooraanstaande plek van het gezin in Nederland steeds meer te verdwijnen. Mede door de snelle en onstuimige ontwikkelingen vanaf de jaren zestig is de sociale en culturele positie van het gezin volstrekt veranderd. Hiervoor zijn brede politieke en economische machten verantwoordelijk. De destructieve gevolgen van deze verslechterde positie van het gezin is merkbaar in de problematiek van alledag; een toename van uiteengevallen gezinnen, een explosie van de jeugdproblematiek en historisch hoge cijfers inzake drugsgebruik en alcoholmisbruik. Om nog maar te zwijgen van de maatschappelijke verloedering, toename van hufterigheid en een samenleving waarin steeds meer anonimiteit voorkomt. De preventieve oplossingssleutel is niets anders dan een herwaardering van het gezin: kinderen als diamant van het leven.

Het gezin als oefenterrein voor het leven

Het herstel van de waarde van het traditionele gezin en de mogelijkheid voor tenminste één ouder om (parttime) thuis voor de kinderen te kunnen zorgen is van groot belang voor het moreel gezond maken van Nederland. Deze overtuiging gaat rechtstreeks in tegen de contemporaine economische druk op het gezin, die een eroderende werking heeft op de vorming en werking van het gezin. De navolgende vijf stellingen dienen wat mij betreft als leidraad te dienen voor de omgang met het gezin. Dit onder het motto ‘Het gezin als oefenterrein voor het leven’.

1. Kinderen hebben ouders nodigGod heeft de mens als sociaal wezen geschapen. Een kind moet dus niet alleen leren lopen en spreken, maar het kind moet ook worden bijgebracht hoe het zich tegenover de buitenwereld heeft te gedragen. Daartoe moet het nodige waarneming/-inlevingsvermogen worden ontwikkeld. Want kinderen kijken het leven van hun ouders af; hun voorbeeld drukt een stempel op hun ontwikkeling.

2. Kinderen hebben een thuis nodig
Het gezin is de kiemcel van het maatschappelijk leven geschapen. Er is behoefte naar vaders en moeders die een blij, bevrijdend en gezellig milieu scheppen waarin kinderen zich prettig voelen en tevreden opgroeien. In het gezin vinden kinderen bescherming en geborgenheid, ontvangen zij liefde en leren zij ook hun grenzen kennen. Het gezin is daarmee onvervangbaar.

3. Kinderen hebben opvoeding nodig
De tijd van de anti-autoritaire opvoeding is voorbij. Vaders en moeders moeten weer leren autoriteit uit te stralen. Het kind zoekt namelijk ouders die gezag hebben. Veel ouders verwarren gezag echter met machtsuitoefening of strengheid. Maar alleen daar waar natuurlijk gezag positief wordt uitgeoefend leert het kind gehoorzaamheid en orde. Bovendien leert deze vorm van gezag kinderen beter grenzen te accepteren.

4. Kinderen hebben het nodig waarden te leren kennenHet gezin is de plaats bij uitstek waar waarden kunnen worden bijgebracht. Daarbij is vooral het motto ‘teach as you preach’ van groot belang. Alleen wanneer ouders in hun levenswandel het goede voorbeeld geven worden de opvoedidealen in het hart van de kinderen verankerd. Dus geloofswaarden zoals liefde, geborgenheid en kennis worden op die manier voorgeleefd.

5. Kinderen verhogen de kwaliteit van het leven
Tegen de bewering dat kinderen de kwaliteit van het leven verminderen dienen christenen met beslistheid stelling te nemen. De boodschap van ons geloof luidt: kinderen zijn een geschenk en zegen van God. Waar de zegen van God is, daar is verhoging van de levenskwaliteit. Dat betekent uiteraard niet dat het leven dan zonder offers, inzet of beperking verloopt. Maar wel dat het een heilzame weg is.


De afgelopen jaren heeft de overheid steeds meer taken weggenomen bij individuen en het gezin. Deze ontwikkeling heeft de vitaliteit en levenskracht van het gezin ernstig aangetast. Zo heeft de overheidsbemoeienis met de kinderopvang ervoor gezorgd dat ouders hun kinderen steeds minder opvoeden en dit in toenemende mate uitbesteden aan professionele instellingen. Dit is onwenselijk! De keuze voor kinderen is een weloverwogen en hoogst bijzondere keuze, waarbij ouders aan de wieg en vervolgens opvoeding van nieuw leven staan. De keuze voor kinderen moet dus ten alle tijden een keuze vol overgave zijn, waarbij er binnen het gezin een rolverdeling wordt gemaakt wie thuis blijft om voor de kinderen te zorgen en wie de kost gaat verdienen. Kinderopvang is geen kerntaak van de overheid en dient dan ook beperkt gesubsidieerd te
worden. Wel dient de overheid alle regelgeving aan te passen die het ouders bemoeilijkt om zelf voor hun kroos te zorgen. Dat betekent ook dat er geen beleid moet worden gevoerd dat beide ouders stimuleert fulltime te werken. In mijn optiek is de beste situatie een ouder die fulltime werkt en een andere ouder die voor de kinderen zorgt. Uiteraard kan deze primair zorgende ouder ook nog enige uren parttime werken. Dat stimuleren en faciliteren is prima. De overheid zou dan ook moeten meewerken aan het creëren van ruimte om dit zo goed mogelijk met de zorg voor het gezin te combineren. Op die manier ontstaat een win-win situatie voor zowel de ouder als zeker ook voor de maatschappij. Denk hierbij aan termen zoals ontplooiing, extra financiële slagkracht en het opvullen van vacante arbeidsplaatsen.

Tenslotte; bij het nemen van besluiten zou de overheid zich meer actief bewust moeten zijn van de gevolgen voor het gezin. Het is onaanvaardbaar dat ouders in bepaalde levensfases (bijvoorbeeld als de kinderen gaan studeren) nauwelijks nog de touwtjes aan elkaar krijgen geknoopt. Een goed uitgevoerde analyse over de gevolgen van wetsvoorstellen voor gezinnen zou voor de besluitvorming van grote waarde zijn.

Deel II: Kapitalistische levenshouding v.s. Christelijke religies

In het eerste deel van dit artikel over de geest van het kapitalisme heb ik bepleit dat het kapitalisme meer is dan een economisch systeem. Ik heb verdedigd dat het kapitalisme een ideologie is, die uitmondt in een bepaalde levenshouding. Om zich te kunnen ontplooien heeft het kapitalisme daarbij zowel een aanval ingezet tegen tradities zoals die van de Kerk als ook tegen het orgaan ‘de staat’. In deel twee zet ik deze ‘kapitalistische religie’ af tegen de twee dominante christelijke godsdiensten; het rooms-katholicisme en het protestantisme.

Wiens schuld? De these van Fanfani
De kapitalistische geest is een intellectuele kracht met een specifieke geschiedenis. Deze is complex en zeker niet afhankelijk van enkele personen of gebeurtenissen. Het is een kracht die breed in de samenleving ontwikkeld, krachtig ondersteunt door de leidende elite van dat moment. Het is historisch van belang deze ontwikkeling in de tijd te plaatsen. De eerder op dit blog aangehaalde Italiaanse hoogleraar Fanfani stelt dat deze kapitalistische geest in ieder geval niet bestond tot aan de late middeleeuwen. In de middeleeuwen was de katholieke doctrine, rechtsgedachte en sociale systeem dominant. Ook in de oudheid was een mentaliteit die alle waarden terugbrengt tot een economische factor onbekend, zelfs ‘wezensvreemd’ aan de cultuur van destijds. Economie was in de oudheid een middel waarmee een (stad-)staat zichzelf kon voorzien. Dit alles in ogenschouw genomen kan met voorzichtigheid gesteld worden dat het kapitalisme (althans; de geesteskiemen daarvan) zo rond de 15/16de eeuw zijn opgekomen.

Met deze vaststelling zijn we bij de kern van het onderwerp van dit artikel. Is het nu de protestantse geest zoals die in 16de eeuw ontstond die de opkomst van het kapitalisme mogelijk maakte? Of is het juist de katholieke cultuur die het kapitalisme een beslissende boost gaf? Om deze vraag verantwoord te kunnen beantwoorden, moeten we vooraf heel duidelijk stellen dat we met zowel ‘katholicisme’ als ‘ protestantisme’ niet de kerkelijke instituties en zelfs niet leiders van deze religies bedoelen. Eerder bedoelen we de theologische, morele en spirituele codes. Het is immers mogelijk dat zowel het instituut als de individuele persoon anders handelen dan de theologische doctrine dat voorschrijft.

De these van Amintore Fanfani met betrekking tot bovenstaande vraag luidt dat de kapitalistische geest ten volle tot ontwikkeling kwam in de katholieke samenleving van de 15de eeuw. Deze ontwikkeling was in beginsel antithetisch met de katholieke leer en praktijk. De economische ontwikkeling van het kapitalisme gebeurt dus primair buiten de katholieke leer om. Fanfani stelt echter dat het protestantisme, met haar verwerping van de Katholieke doctrine over de noodzakelijkheid van goede werken om verlossing te verkrijgen, meewerkte aan de opkomst van het kapitalisme. Deze these van Fanfani werken we in dit artikel verder uit.

Katholicisme als vaccin en tegengif
De antithese tussen de ‘ geest van de Kerk’ en de ‘ geest van het Kapitalisme’ kan alleen begrepen worden wanneer we de filosofische en theologische principes die het startpunt van het katholiek denken en handelen vormen ten volle begrijpen. Daarbij is het van belang op te merken dat naast een theoretische visie de kerk ook altijd de mogelijkheid heeft gehad om druk uit te oefenen op belangrijke politici en bestuurders uit die tijd. In dat opzicht vormen de katholieke staten, waar de kerk ten volle invloed heeft kunnen uitoefenen, een interessant studieobject.

De basis van het katholieke denken is de leer uit het Evangelie en de voortdurende traditie van de Kerk door de eeuwen heen. In het bijzonder heeft Doctor Angelicus Thomas van Aquino bijgedragen aan de katholieke visie met betrekking tot arbeid, uitwisseling en financiën. Thomas van Aquino is dus voor zowel de moraaltheologie als voor de kerkelijke visie op economie van grote betekenis geweest. De basis van Thomas zijn denken over menselijke handelen is dat alle handelingen die zijn gewild door het intellect in cooperatie met de vrije wil een specifiek moraal karakter hebben. Dit in tegenstelling tot de onbedoelde, onvrijwillige acties die de mens verricht als onderdeel van zijn lichamelijke natuur. Vanzelfsprekend geldt voor alle economische handelingen volgens de leer van Thomas van Aquino dat ze een vrijwillige actie zijn, tot stand gekomen in geweten en vrije wil. Daarmee zijn ze moreel goed of fout. Met deze visie verschilt de kijk van katholieken op economische handelingen primair met die van kapitalisten. Economische winst is voor katholieken nooit een doel op zichzelf of een rechtvaardiging. Nee, economische handelingen moeten in overeenstemming zijn met het moraal. Dus denken we economisch, dan moeten we tegelijkertijd in de visie van Thomas van Aquino moralistisch denken. Nou, daar is leek me zo nog wel wat te winnen gezien de situatie anno 2012. Of meer polemisch gesteld; juist door het verminderen van het katholicisme in het westen, is de economische crisis kunnen ontstaan. Want uiteindelijk is ze niet meer dan een morele crises! Een heroriëntering op het moraal is dus nodig. Daarmee is dus ook een heroriëntering, of liever gezegd een herontdekking, van God gewenst

Laten we verder ingaan op de leer van Thomas van Aquino over rijkdom, waaronder hij verstaat 'natuur die is omgevormd in iets waardevols door menselijke arbeid'. Het eerste deel van de leer is de basale vaststelling dat de mens, in zijn lichaam en ook bewogen en aangemoedigd door zijn ziel, bepaalde materiele noden heeft waarin hij zichzelf wil voorzien. Dit karakteriseert alle menselijke wezens. Om in deze behoeften te voorzien, behoeften die vaak overigens prima gelegitimeerd zijn, is het nodig dat de mens bezit neemt van tijdelijke goederen voor zijn lichamelijk onderhoud. Omdat deze behoeften een universeel verlangen zijn, betekent dat voor Thomas van Aquino automatisch dat er altijd met het oog op andere moet worden omgegaan met deze goederen. Dus bezit nemen van goederen voor eigen gebruik is prima, maar wel wanneer daarbij nadrukkelijk rekening wordt gehouden met de medemens. De schepping voorziet in voldoende middelen voor ieder mens om te kunnen leven, maar wel onder de voorwaarde dat deze schepping ook ten dienste staat van alle mensen; niet enkel van enkele naties, groepen of bedrijven. Deze nadrukkelijk sociale conceptie van rijkdom botst sterk met de kapitalistische mentaliteit, die het weigert om claims van mensen op een goed of eigendom te erkennen zolang ze daar ‘geen wettelijke grond voor heeft’. Deze houding zorgt ervoor dat de kapitalistische man bezit neemt van bepaald goederen, voorzover de staat hem dat niet verbied. Op het moment dat hij bezit heeft genomen van het betreffende object, wordt dit uit de gemeenschappelijke sfeer getrokken en wordt het plotsklaps door menselijke wetgeving een exclusief en absoluut eigendom. God en medemens verliezen al hun rechten en claims over de rijkdom die op dat moment door de kapitalist wordt beheerst.

Het moge duidelijk zijn; de leer van de Kerk stelt nogal wat beperkingen aan het kapitalisme en werpt begrippen zoals beperking, limitering en broederschap in de strijd. Begrippen die in beginsel antithetisch aan de kapitalistische geest zijn. Of zoals Fanfani het (vertaald) uitdrukt: ‘Kapitalisme vereist een ontbinding, een vergeetachtigheid inzake menselijke broederschap. Het vereist een dergelijk vaste overtuiging dat je medemens slechts een consument of rivaal is die moet worden uitgeconcurreerd, dat het gehele concept van kapitalisme in beginsel onverenigbaar is met de Katholieke conceptie van de wereld’. Daar komt nog eens bij dat het kapitalisme geen ’einde’ kent. Er is geen eindpunt, geen moment van totale consumentverzadiging. Die is er in de ‘ katholieke economie’ wel: het voorzien in de belangrijkste primaire menselijke noden. Daar komt nog eens bij dat een belangrijk kritiekpunt op het kapitalisme is dat het de geest van liefdadigheid uitholt, omdat er in een zuiver kapitalistische denkrichting slechts wordt gedacht over mensen naar hun economische functie en productiviteit. Dat levert veelal geen diepgaande menselijke betrokkenheid op.

Het valt niet te ontkennen dat bovenstaande redenering een ander tempo van leven oplevert. De kapitalist wil altijd meer, groter, intenser, productiever en winstgevender bezig zijn. In de leer van Thomas van Aquino is het voorzien in de primaire behoeften het eindpunt van de economische activiteit. Er is dus een duidelijk eindpunt, een weg en een bestemming. Dat creëert een andere levenshouding, een levenshouding van meer rust en bestemming.

Vastgesteld kan worden dat de kerkelijke instituties, tradities en reguleringen de ontwikkeling van het kapitalisme heeft belemmerd. Gilden maakte competitie onmogelijk, de kerkelijke leer pleet bij voortduring voor juiste en stabiele prijzen in plaats van winstvergroting en in plaats van zo laag mogelijke loonkosten werd er vanuit theologisch oogpunt geijverd voor een eerlijke prijs. Bovendien vormde een kernpunt van de economische leer dat een mens altijd de meester bleef van zijn eigen arbeid. Arbeid is in die visie een persoonlijke activiteit, die de heelheid van de mens tot uitdrukking brengt. Een activiteit die het mogelijk maakt zich te onttrekken aan pure dierlijkheid en hem ten volle mens laat zijn. Daarbinnen past zelfvoorziening, eigenbeschikking en grip op de eigen ontwikkeling. Kapitalisme vervreemdt de mens hiervan, met haar eeuwige zoektocht naar zo min mogelijk activiteit voor zoveel mogelijk winst. In dergelijke situatie wordt de oude leermeester een manager, de trouwe arbeider wordt een werknemer en de eigen werkplaats wordt een grote fabriek. Deze situatie neemt alsmaar groteskere vormen. Wellicht dat we anno 2012 kunnen stellen het ‘hoogtepunt’ van 'economisch liberalisme‘ te hebben bereikt. Er zijn tal van managers die bedrijven leiden zonder te weten wie nu exact het betreffende product heeft gemaakt. Het zijn ontwortelde mensen die tal van beslissingen nemen die intrinsiek zijn ontdaan van hun existentiële betekenis. Beslissingen die ook nog eens worden genomen over bedrijven waar ze vaak slechts een tijdelijke en vluchtige binding mee hebben en waaruit relatief betekenisloze producten voortkomen, bedoeld voor massaconsumptie.

De reformatie als stimulans voor kapitalisme
Ondanks bovenstaande uiteenzetting dat de katholieke leer in essentie nogal botst met het kapitalisme, is het wel van belang te erkennen dat kapitalisme wel degelijk is ontstaan in een zuiver katholieke setting. Je zou kunnen zeggen; dat laat mooi zien dat je enerzijds de leer en anderzijds het leven hebt. Wel dient daarbij nadrukkelijk te worden opgemerkt dat het kapitalisme in een zuiver katholieke setting nooit dominant en overheersend is geweest in de samenleving. Er waren individuele kapitalisten, maar de samenleving was het zeker niet. Toch werden deze individuen steeds machtiger, invloedrijker. Ze verwierven bijvoorbeeld een hoge positie aan het hof. Een voorbeeld hiervan is Jacques Coeur (1393-1456), die grote invloed had aan het hof van de Franse koning Karel VII. Daar drukte hij beleid ten gunste van kapitalistische tendensen door. Een schoolvoorbeeld van de staat die zodoende verwordt tot facilitaire dienst van het kapitalisme.

Toch was het niet Frankrijk, maar Engeland waar het eerste echte kapitalisme ontstond. Door het Engelse kerkschisma onder Hendrik VIII (het ontstaan van de Anglicaanse kerk) werden onteigende kloostergronden aan een groep van supporters van de koning gegeven. Hierdoor ontstonden diverse voorwaarden voor het opbloeien van het kapitalisme. Denk aan het concentreren van rijkdom in de handen van enkele. Maar ook sociaalpsychologisch veranderde er veel. De katholieke kerk viel in Engeland uit elkaar, oude structuren lieten los en hadden geen zegkracht meer. Hierdoor waren deze structuren en tradities niet meer aanwezig als buffers tegen het toenemende kapitalistische denken, wat zich voor het eerst nadrukkelijk in Engeland manifesteerde.

Wanneer we een meer historisch-theologische analyse proberen op te zetten, dan stuiten we op enkele gerespecteerde schrijvers uit de 20ste eeuw, die stellen dat de protestantse geest (zoals ze onder andere door Johannes Calvijn in Geneve werd ontwikkeld) een grote rol heeft gehad in het creëren van de voorwaarden tot overwinning van de kapitalistische geest. Max Weber en Ernst Troeltsch zijn twee voorbeelden van intellectuelen die deze stelling huldigen. Max Weber besteedt daarbij de meest aandacht aan het Calvinistische concept van ‘seculiere roepingen’ als een belangrijk fundament voor het tot wasdom komen van het kapitalisme. Toch is het niet zozeer Calvijn als wel de ‘stichter van het protestantisme’, Maarten Luther, die de belangrijkste theologische bodem heeft gelegd voor de opkomst van het kapitalisme. Goede werken, de innerlijke reden voor actie en handelen van de mens, werden afgezwakt. Sola Gratia (alleen genade) was hetgeen de mens kon redden. De respons tussen aardse handelingen en eeuwig heil werd zodoende verminderd, afgezwakt, wellicht zelfs ontkend. Wanneer de relatie van handelen en heil wordt verbroken, dan kunnen handelingen in ziel, samenleving en bedrijfsleven niet langer direct en dwingend worden voorgeschreven door een metafysisch motief. Dat is ongetwijfeld ook de reden waarom we in de meer protestantse gebieden van Europa, zoals Pruisen, Engeland en Schotland, duizend morele systemen vinden, allen met een duidelijke nadruk op natuurlijke en aardse zaken. Dit is een unieke omgeving voor het kapitalisme. Het meest treffende voorbeeld hiervan is wel de Verenigde Staten van Amerika, een land zonder enig katholieke achtergrond en in beginsel door en door protestant. Ongebreideld kapitalisme, nauwelijks enige begrenzing en een innige verstrengeling tussen kapitalisme en religie die de gehele maatschappij doordrengt.

Met de splitsing van de band tussen ‘aards en hemels’ worden de omstandigheden voor het kapitalisme en de haar vertrouwde geest gestimuleerd. Het protestantisme vormt dus een meer vruchtbare bodem voor de ontplooiing van het kapitalisme. Bedenk ook dat het typisch katholiek is dat men bepaalde zaken aantreft ‘zoals ze zijn’, maar er vervolgens nadrukkelijk naar streeft van deze zaken te maken 'wat zou zouden moeten zijn'. Daarmee hebben katholieke een meer missionaire drang in de politiek, maatschappij en economie. Immers; wanneer je door je goede werken bijdraagt aan een betere wereld, is verlossing in de Hemel makkelijker te bereiken. Wordt dit principe losgelaten, dan wordt de situatie veel sneller geaccepteerd zoals die is.

Conclusie
Ondanks bovenstaande uiteenzetting over het protestantisme, erkende Fanfani dat het zeker geen doel van protestantisme was om het fenomeen kapitalisme tot ontplooiing te brengen. Dat blijkt ook wel uit het feit dat vele protestanten nog altijd kritisch zijn op de werking van het systeem. De theologische stellingnamen van protestanten ging echter wel rechtstreeks in tegen de sociale leer van de katholieken. Dat zorgde ervoor dat het kapitalisme tot volle wasdom kon komen. De vraag is of de stichters van het protestantisme zich hier wel van bewust waren. Bovendien kan als kritische kanttekening bij de stellingnamen van Max Weber worden opgemerkt dat ook zuiver katholieke landen, zoals Belgie en grote delen van Frankrijk, een nogal forse kapitalistische en industriële revolutie hebben gekend. Dergelijke ontwikkeling bleek dus zeer goed mogelijk zonder enige protestantse inmenging of bemoeienis. Sterker nog; toen het koninkrijk der Nederlanden nog bestond uit het huidige Nederland en België, was laatst genoemde beduidend rijker en welvarender! Dus ook hier klopt deze stelling niet.

Afrondend. Gesteld kan worden dat onder protestantse theologische tendensen een situatie van opkomend kapitalisme is ontstaan die zich vervolgens fors heeft uitgezaaid, ook bij katholieken. Als hedendaagse gelovigen (of die nu katholiek of protestants is) is het van belang om, binnen het kapitalistische framewerk wat nu eenmaal een gegeven en realiteit van onze tijd is, aandacht te blijven houden voor het in harmonie bij elkaar brengen van de verschillende levenssferen. De economie moet dus geen overwoekerend geheel worden, er moet ruimte blijven voor idealen, geloof, hoop en naastenliefde. Daartoe zal de christen in de politiek af en toe op de economische rem gaan staan.

Deel I: Kapitalistische levenshouding v.s. Christelijke religies

Vooraf
In onderstaande blog geef ik het eerste deel van een overzicht van de verhouding tussen katholicisme, protestantisme en kapitalisme. De literatuur over dit thema is redelijk omvangrijk, zeker in historisch perspectief. Ik zal in deze blog primair gebruikmaken van twee werken. Het eerste werk is een artikel van de Amerikaanse hoogleraar dr. Peter Chojnowski. Informatie uit dit werk wordt vanuit eigen perspectief aangehaald en bovendien geactualiseerd, daar het bestudeerde artikel van Chojnowski alweer dertien jaar oud is. Daarnaast zal het werk van de Italiaanse hoogleraar Arnintore Fanfani uit de jaren dertig van vorige eeuw worden besproken.

Introductie; Discussie over kapitalisme
Arnintore Fanfani schreef zijn boek Catholicism, Protestantism and Capitalism in het midden van de jaren dertig. In dit decennium was het kapitalisme in crisis. Er was niet alleen grote economische stagnatie, maar een groot aantal naties werd ook nog eens bestuurd door anti-kapitalistische theorieën. Het was in deze jaren, na de ‘bubbel’ van de jaren twintig en voor de afgrijselijk oorlog van de jaren veertig , dat mensen nadachten over twee specifieke vragen; (1) waarom had het kapitalisme zo verschrikkelijk gefaald, met name bij de Beurskrach in 1929, en (2) wat zou een aanvaardbaar, alternatief systeem zijn? Het antwoord op beide vragen was gevarieerd. ‘Oplossingen’ varieerde van nationaalsocialisme (Duitsland), internationaal communisme (Rusland), fascisme (Italië), gematigd kapitalisme (West-Europa) tot katholiek corporatisme (Spanje, Portugal en Oostenrijk).

Voordat men in de jaren dertig een nieuw en alternatief systeem ging bediscussiëren was een belangrijke vraag wat het kapitalisme nu eigenlijk was. Voor scholastieke katholieken was het antwoord over de natuur van het kapitalisme het antwoord op de vraag wat het ‘immanente einddoel’ van het systeem is. Alleen door dit einddoel én alle handelingen daarvoor vereist in kaart brengen, kon men haar identiteit verkrijgen. Kortom; het einddoel van een systeem is een belangrijke intellectuele indicator op de vraag ‘wie waar waarom’ handelt.

We kunnen jaloers terugkijken op deze discussie uit de jaren dertig. In onze tijd kan er zo vrij namelijk niet meer gesproken worden over het kapitalisme. Het liberaal kapitalisme is op dit moment ‘omnipotent’ van Rusland tot Amerika. Alles wat daar niet in mee wil, is achterlijk en wordt welhaast in armoede gedwongen. Het lijkt tegenwoordig alsof begrippen zoals liberalisme en kapitalisme tot de ‘natuurlijke orde’ behoren, door God zelf zijn gegeven. Dit fenomeen, gechargeerd gesteld een ‘totale intellectuele dictatuur van het kapitalisme’, werd reeds voorspeld in het hooggewaarde boek van Max Weber, The Protestant Ethic and the Rise of Capitalism. In dit boek stelt Weber dat het kapitalisme een zwaar totalitaire natuur heeft wanneer het eenmaal is gevestigd. Dat blijkt ook wel op dit moment op hoogst verbazingwekkende wijze. Het kapitalistische systeem wankelt en hapert, maar in plaats van te streven naar een alternatief systeem (of er dan toch in ieder geval over na te denken!) werkt iedereen volop om het systeem te doen overleven. Wie had ooit gedacht dat de PvdA, een club verre afstammelingen van Marx in verlichte vorm, het Europese kapitalisme vanuit Nederland zou redden? En in plaats van te gaan voor een alternatief economisch systeem (zoals bijvoorbeeld de SP en de Partij van de Dieren dat het meest treffend voorstellen), kiest politiek Nederland in tijden van onzekerheid over het kapitalisme juist voor de directe politieke familie van de economische vader van dit systeem, de VVD. Het kan verkeren.

Kapitalisme als absoluut systeem
Het kapitalisme is gelijk het katholicisme een in beginsel absoluut systeem. Een absoluut systeem creëert een intellectueel raamwerk van goed en fout, rechtvaardig en onrechtvaardig en geeft een totale betekenis aan alle evenementen in het menselijk leven. Alles wordt gelinkt aan de hoofddoctrine van het systeem; God en kerk bij het katholicisme, ‘de markt’ bij het kapitalisme. Zoals in de middeleeuwen alles werd teruggebracht tot kerk en God, zo wordt anno 2012 alles gelinkt aan ‘markt en geld’. Ieder doel, ieder verlangen, ieder instituut, iedere houding wordt erdoor beïnvloed of in ieder geval gekleurd. Kernbegrip is maximaal individueel economisch profijt. Deze aanname over het kapitalisme van de Italiaanse hoogleraar Arnintore Fanfani vormt het startpunt voor drie belangrijke analytische en historische stellingen die het boek Catholicism, Protestantism and Capitalismpresenteert.

De eerste stelling is dat het een belangrijke opdracht is om de 400 jaar durende ontwikkelingsstorm van het kapitalistische denken te ontwarren en te analyseren. Hoe is het kapitalisme zo gegroeid en op welke manier heeft ze een ferme grip gekregen op de samenleving? Nauw daarmee samen hangt de vraag hoe de relatie is met 'dat andere absolute systeem', het katholicisme. In het katholicisme vallen immers alle menselijke acties onder oordeel van de Katholieke Kerk. Alles wordt onderworpen aan haar morele visie en doctrines. De vraag is dus gerechtvaardigd of een mens kan leven als een kapitalist en katholiek, dus als ‘dienaar’ van twee redelijk absolute systemen. Gesteld zou kunnen worden dat het er in ieder geval op lijkt alsof in onze tijd het kapitalistische economische systeem aan het winnen is, mensen zich volledig aan haar hebben overgegeven en dus het ‘andere totalitaire systeem’ (katholicisme) ten onder gaat. Maar hoe zit dat historisch? Zeer interessant vraag is in dit kader of de stelling van Max Weber klopt. Max Weber stelt dat de protestante werkethiek en haar verlegging van focuspunt naar ‘seculiere roepingen’ een ontegenzeggelijke ‘boost’ heeft gegeven aan het kapitalisme. Hoe is dus de verhouding tussen kapitalisme en de twee dominante christelijke religies? Werkt katholicisme het kapitalisme tegen en heeft het protestantisme haar gestimuleerd? Deze vraag is eens temeer van belang omdat er tegenwoordig een levende uitwisseling tussen elementen van beide systemen bestaat. Denk aan de Amerikaanse republikeinen; ‘gedoopte kapitalisten’.

De Kapitalistische geest
Het is verbluffend om het kapitalisme te bezien in vergelijking met andere systemen. Haar technische en operationele mogelijkheden zijn ongelofelijk omvangrijk. Ook in de jaren dertig van Fanfani waren deze bekend en in de afgelopen jaren zijn ze nauwelijks wezenlijk veranderd. Het is, zoals Fanfani schrijft, ‘een systeem waarin het kapitaal predominant is, een systeem dat gekarakteriseerd wordt door vrije arbeid, een systeem met ongebreidelde competitie, kredietvergroting, banken, welvaart, industrieën die gigantische proporties aannemen en het ontstaan van een wereldmarkt”. Wanneer we de term kapitalisme volgens deze strikte definitie historisch zouden moeten plaatsen, dan zou dat niet eerder zijn dan in het midden van de late 19de eeuw. Toch is deze beschrijving van kapitalisme niet compleet. Het kapitalisme is niet slechts een economisch instrument dat er is om te voorzien in de benodigde goederen en diensten. Het kapitalisme heeft ook een eigen ‘geest’. Fanfani, Weber en ook de Britse socioloog R.H. Tawney noemen deze ‘kapitalistische geest’ een complexe geesteshouding, die uiteindelijk resulteert in een bepaalde levenshouding. Die zou tegenwoordig het best gekenmerkt kunnen worden als de ‘maakbaarheidsgedachte’. Deze geesteshouding komt vrijwel direct voort uit de ‘spirituele oriëntatie’ van het kapitalisme.

De Kapitalistische mens
Het opvallende aan de kapitalistische mens, want zoals in voorgaand punt aangetoond is het kapitalisme veel meer een mensvisie dan een economisch systeem, is dat deze eigenlijk geen vastgesteld ‘einddoel’ heeft. Er is geen eindbestemming in het economisch consumeren te bespeuren. Immers; de situatie dat gezinnen zichzelf in primaire behoeften kunnen voorzien wordt tegenwoordig als ‘armoede’ bestempeld. De kapitalistische mens kent dus eigenlijk alleen maar ‘permanente vragen’ en slechts ‘tijdelijke antwoorden’. De kapitalistische mens kent behoeften zonder enige limitering of richting; het ‘eindpunt’ van ‘volledige en totale bevrediging’ wordt nooit bereikt. Zelfs miljardairs willen alsmaar meer, omdat het hebben van miljarden kennelijk niet ‘het eindpunt’ is. Het eindpunt is het verkrijgen van meer goederen, meer goederen, meer goederen, etc. Een vicieuze cirkel. In dergelijke samenleving komt de intrinsieke waarden van zaken steeds meer onder druk te staan. Alles wordt ‘geinstrumentaliseerd’. Een voorbeeld is de omgang met het ongeboren leven. Steeds meer wordt in deze kwestie gekeken naar vragen zoals ‘wat is het, wat heb ik eraan, wat kan ik ermee?’ Het lijkt daarbij alsof het ongeboren leven zelf geen intrinstieke (onvervreemdbare) waarde meer heeft. Daarmee heeft de traditionele vorm van ‘de economie van zelfvoorziening en voortbestaan’ zich getransformeerd tot een eindeloze zoektocht naar een onverzadigbare hoeveelheid rijkdom en bezittingen.

Deze limietloze horizon van de kapitalistische mens, deze levenshouding, verschilt nadrukkelijk van de visie die het christendom heeft op de mens. Voor de pre-kapitalistische mens zijn de oneindige behoeften van de moderne kapitalist irrationeel, omdat de pre-kapitalist slechts een beperkt aantal noden heeft waarin hij wil voorzien. Voor de rest wordt rijkdom primair gevonden in de sociale en natuurlijke context. De economische vragen worden dus nadrukkelijk geplaatst binnen de eigen context en sociale structuur. De economie wordt gestuurd door sociale gebruiken, politieke regulatie en religieuze principes. Dat staat haaks op het hedendaags kapitalisme.

De botsing met het katholicisme
Wanneer het kapitalisme nadrukkelijk wordt beschouwd als totale levenshouding, dan zullen alle instituten en culturele normen die beperkingen stellen aan het oneindige verkrijgen van rijkdom worden geëlimineerd. Denk aan de traditionele afkeer van liberalen jegens de staat. Maar ook het omverwerpen van sociale instituten en tradities, die oproepen tot een beperking van de kapitalistische geest, moeten het ontgelden. Dat is exact de reden dat instituten zoals de katholieke kerk fors werden aangevallen. De katholieke Kerk in Frankrijk kenden bijvoorbeeld bijna honderd (!) vrije dagen, waarop ter aanbidding van Heiligen niet gewerkt mocht worden. Deze aanbidding had echter geen economische waarde, sterker nog; voor aanbidding, meditatie en vooruitblikken op de Eeuwigheid is simpelweg geen ruimte in het kapitalisme. Daarom werd aan deze praktijk spoedig een einde gemaakt. Dat was mogelijk omdat er mensen waren die ook op vrije dagen wilden werken én kopen. Op de tweede plaats werd de staat door kapitalistische tendensen aangemoedigd dergelijke praktijken sterk af te raden. Het einde van het verhaal is dat het in plaats van ‘regulier’ werd om vrij te hebben op christelijke feestdagen het een uitzondering werd. Sterker nog; zij die nog vrij wilden hebben, verloren hun baan aan iemand die daar geen behoefte meer aan had. ‘Vrijheid’ elimineerde zo een cultuur, een levensgebied, buiten de economie. Een botsing tussen zingeving en geld.

Als buffer tegen deze praktijken ontstonden gilden. Gilden beperkte het kapitalisme sterk, maakte het wellicht zelfs onmogelijk. Gilden waren organische organen van mannen die zich met elkaar verwant voelde vanwege het beroep dat ze uitoefende. Ze offerde economische slagkracht in ten koste van morele en religieuze belangen van het individu of van de gemeenschap. Zodra aan het einddoel van zelfvoorziening en toekomstperspectief was voldaan, werd de economie afgeremd om andere levensterreinen te laten bloeien. Het algemeen belang van mensen werd vooropgesteld aan het onbevredigbaar recht van het najagen van bezit en rijkdom. Naastenliefde, broederschap en rechtvaardigheid kregen een meer prominente plaats. Onzekerheid en concurrentie werden beperkt. Het is dan ook niet voor niets dat kapitalisten wegvluchtte uit de middeleeuwse steden met haar gilden en hun heil zochten bij plattelandsboeren, die naast hun arbeid op het land ook nog werkte als kleine producenten van goederen. Zij werden zo uitgebuit door het beginnend kapitalisme, omdat ze niet waren beschermd door gilden.

De kapitalistische aanval op de soevereine staat
Toen het kapitalisme de invloed van grote delen van de christelijke cultuur in zich had opgenomen, was de volgende ‘natuurlijke vijand’ aan de beurt; de staat. Zonder de staat kan maximalisatie van productie beter plaatsvinden. Bovendien heeft ook de staat, gelijk katholicisme en kapitalisme, eigen bedoelingen. De staat dient het algemeen belang en neemt de overstijgende trappen van subsidiariteit voor haar rekening. Reguleren en stimuleren vormen twee primaire functies van de staat, net zoals het in goede banen leiden van menselijke contacten en deze zelfs namens de gemeenschap afdwingen. Bovendien heeft de staat een bepaalde soevereiniteit ‘op zichzelf’. Het is dan ook schrijnend dat in het tegenwoordige kapitalistische denken over de staat zuiver in termen van ‘nut’ wordt gesproken. De overheid kan veiligheid garanderen zodat er ‘economische rust’ is, vangt werkelozen en zwakkeren op die het bedrijfsleven niet kan gebruiken en zorgt ervoor dat de infrastructuur (voor met name het goederenverkeer) op orde is. In feite is de staat daarmee de grootste facilitaire dienst voor het kapitalisme, waardoor de eigen functie van de staat ondergraven wordt. In een volledig kapitalistische samenleving wordt de staat welhaast volledig ten dienste van de economie gesteld, zelfs wanneer dit onrechtvaardig is. Dergelijke tendensen vinden we tegenwoordig terug in het onderwijssysteem, dat er steeds meer op gericht is mensen voor te bereiden op de arbeidsmarkt in plaats van als volledig mens te vormen en ontplooien. Want daar is meer voor nodig dan rekenen en lezen; daar is ook diepgravende mensenkennis voor nodig, verdieping in het eigen leven én de bedoeling daarvan. Het is dan ook niet vreemd dat er steeds meer problemen met ‘de jeugd’ ontstaan; men is slechts onderdeel van de economische machine geworden, van kinds af aan. Andere levensterreinen, zoals moraal, gehoorzaamheid en orde, hebben daarin slechts een dienende rol.

Nepvrijheid
We zagen eerder in dit artikel hoe kapitalistische tendensen de gilden aanvielen en uiteindelijk ophieven. Het opheffen van debarrières van de gilden leidt tot een economische vrijheid waarin het mensen werd ‘toegestaan’, wanneer ze ‘ervoor kozen’, om ook ’s nachts te werken ten dienste van productie. Zo werd het ook vrouwen en kinderen ‘toegestaan’ tegen absurd lage prijzen te gaan werken. Het gezin en de kleine boerderij verdween en werd vervangen door vervallen steden en de kapitalistische fabriek. Ze werden een middel in het economisch proces. Ondanks dat veel van de misstanden uit de 19de eeuw inmiddels ruimschoots zijn opgelost en er in Nederland een uitgebreide welvaart heerst, is het voor de diepere verstaander nog altijd evident dat de zogenaamde ‘economische vrijheid’ ook heel ‘onvrij’ kan zijn, ons zelfs kan determineren. Meer hierover en over het protestantisme en haar relatie met het kapitalisme, in het tweede deel van Kapitalistische levenshouding v.s. Christelijke religies.

Denkoefening: De invoering van een distributistisch systeem

Wanneer we nadenken over de praktische implicaties van de economische doctrines van het distributisme is het van belang te bedenken dat haar grootste pleitbezorgers geenszins tot doel hadden een nieuw macro-economisch model te ontwerpen. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld de grondleggers van het kapitalisme en communisme. Tevens is het van belang op te merken dat het distributisme slechts op kleine en relatief beperkte schaal daadwerkelijk heeft gefunctioneerd. Dat maakt het lastig dit systeem te analyseren. Ook omdat een macro-economisch model ontbreekt. We zullen ons in dit artikel dan ook primair focussen op de micro-economische aspecten van het distributisme, zonder overigens het belang van een macro-economisch model te ontkennen. We zullen een theoretische denkoefening ontplooien over hoe de distributistische principes in de praktijk kunnen worden gebracht. Er is weinig realiteitszin voor nodig dat een volledige omwenteling van het huidige westerse economisch systeem niet binnen handbereik is. Het kapitalisme, meer in het bijzonder in West-Europa het Rijnlands model, zal waarschijnlijk dominant blijven. Toch zijn er ook binnen dit stelsel distributistische tendensen en richtingen mogelijk, die overigens ook veelvuldig worden bepleit én toegepast. Zie onder andere dit artikel. Dat is echter iets anders dan dat er sprake is van een daadwerkelijk nieuw model. In dit artikel dan ook een uiteenzetting hoe een daadwerkelijk nieuw economisch model zou kunnen functioneren. Dit is wellicht interessant voor ontwikkelingslanden, waar vaak nauwelijks sprake is van economische organisatie. Veel van de hier vermelde informatie is (vertaald) afkomstig van de artikelen van de Amerikaanse professor dr. Peter Chojnowski.

Basisvoorwaarden economische systemen
Het woord ‘economie’ is afgeleid van het Grieks woordoeconomia, wat zoveel betekend als ‘gezin’. Voor katholieken in de economie wordt via deze essentiële bouwsteen de menselijk gemeenschap geordend, onderhouden en gestabiliseerd. Een economische theorie moet vanuit katholiek oogpunt dan ook altijd als primaire toetssteen de invloed die ze heeft op het gezin hebben. Bovendien moet een dergelijk model de intrinsieke levenswaarden van zelfvoorziening in ogenschouw nemen. Kernvraag is dus welke economische setting ervoor zorgt dat gezinnen aan bovenstaande intrinsieke levenswaarden kunnen voldoen. Om daar een goed antwoord op te geven, dienen we de katholieke economische leer van paus Leo XIII (Rerum Novarum), paus Pius XI (Quadragesimo Anno) en van de grondleggers van het distributisme te bestuderen. Centraal element in alle drie de werken is de overtuiging dat privébezit van essentieel belang is. Dus niet geleend bezit, maar daadwerkelijk eigen bezit. Naast deze startvraag is het ook van belang te kijken hoe arbeid wordt georganiseerd. Wil het distributisme functioneren is er immers een omvangrijk arbeidersaantal nodig. Willen we ook voldoen aan de eisen die aan een micro-economisch systeem worden gesteld, dan moeten we een ‘einde’ van het distributistische systeem construeren. Daarmee bedoelen we; een einddoel, een richting. Dat primaire einddoel is voor het distributisme 'het voldoen aan de basisbehoefte van een gezin'. Dit kan alleen worden bereikt wanneer er een omvangrijke groep mannen en vrouwen is die bereid is hun beroepsmatige talenten aan te wenden voor een systeem dat gericht is op het voorzien in de basisbehoefte van een gemeenschap.

In deze denkoefening over het oprichten van een distributistisch systeem zullen we ons concentreren op een distributistische constructie volgens de paralleleconomie. Dat wil zeggen op een economische constructie die hetzelfde produceert als het dominante economische systeem (momenteel het kapitalisme), alleen op een andere manier. Voor verdere afbakening is het tevens van belang dat we ons beperken tot wat vader Vincent McNabb O.P. omschreef als ‘primaire goederen’; huisvesting, voedsel en kledij. Daar zou anno 2012 ook communicatie en volksgezondheid aan kunnen worden toegevoegd. Door zoveel mogelijk zelf in deze primaire goederen te voorzien wordt een gemeenschap in essentie zelfvoorzienend en autonoom. Wat daarbij essentieel is, is een flankerende organisatie. Daarmee wordt bedoeld dat er een uit het bijvoorbeeld het geloof gebaseerd committent nodig is dat de economische organisatie vanuit de maatschappij ondersteund. Zonder deze vorm van committent is het project gedoemd te mislukken. Er zijn twee committents nodig; (1) een beroepsmatig committent van de leden van de gemeenschap en (2) een financieel committent van de leden van de gemeenschap. Met een beroepsmatige committent wordt bedoeld dat een arbeider/professional zijn vaardigheden, talenten en arbeid inzet om zichzelf, zijn gezin en de gemeenschap in de primaire behoeften te voorzien. Met een financieel committent wordt bedoeld dat men de financiële bronnen die men aanwend voor het voorzien in primaire behoefte gericht uitgeeft aan economische organen (zoals bijvoorbeeld coöperaties) die bestaan uit mannen en vrouwen uit de eigen gemeenschap. Op die manier kan worden voorzien in de eigen primaire noden via de lijnen die door de gemeenschap zelf zijn opgezet. Daarbij moet worden opgemerkt dat dergelijk systeem beknellend en dwingend zou kunnen zijn wanneer ze niet ten volste wordt gedragen door een sterk gevoel van gemeenschap en eenheid. Deze gemeenschap is dan ook essentieel en kan extra worden versterkt door God gegeven waarden, zoals broederschap.

Het hiervoor beschreven dubbele committent van zowel individuen als van de gemeenschap is er uiteindelijk op gericht gezamenlijke groepen families voort te laten bestaan, ze te laten groeien, verbeteren, overleven en verder te ontwikkelen. Een dergelijk committent aan het distributisme zou de ultieme kans en mogelijkheid zijn een economisch systeem te construeren dat niet massaal en anoniem bijdraagt aan de doorgeschoten maakbaarheidgedachte en hyperconsumentisme, maar dat ten volle steun geeft aan traditie, menselijke maat en geborgenheid.

Gilden
De eerste stap in de organisatie van een dergelijk micro-economisch systeem is de organisatie van gilden. Gilden verdelen arbeidskrachten in diverse ‘specialisatiegroepen’. In een relatief kleine en beperkte setting kan men zich concentreren op het opzetten van gilden voor de diverse basisbehoefte; dus gilden voor voedsel, huisvesting, kledij, communicatie en medische zorg. Deze gilden verenigen alle onafhankelijke leden van een bepaalde beroepsgroep en brengen er orde en structuur in aan. Een bijzondere rol is daarbij weggelegd voor een geestelijk aalmoezenier, die toeziet op een juiste onderlinge omgang tussen de leden binnen een gilde. Dit versterkt tevens het gevoel dat men met elkaar verbonden is en gezamenlijk bijdraagt aan het eindproduct. Een eigen patroonheiligen, zoals de Heilige Rafael voor medische werkers en Sint Jozef voor de constructiewerkers, versterkt dit gevoel in een religieuze setting nog eens extra. Immers; op deze manier worden geloof, leven en arbeid op een integrale manier op elkaar afgestemd binnen het gildesysteem. Het gilde biedt op die manier ook sterke economische voordelen, onder andere door een juiste afstemming onder professionals. Men is namelijk naast zelfstandige met privebezit ook onderdeel van een groter gilde. Men wordt ook ondersteund door dit gilde. Zo functioneren de gilden als werkgeversorganisatie, vakbond en kamer van koophandel in één. Tel daarbij op dat gilden ook gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de toelating en opleiding van leden en men vervult tevens een MBO-opleidingsfunctie. Startpunt van ieder gilde is en blijft echter; de individuele ondernemer/arbeider/vakman met zijn eigen privebezit!

Gilden en familiebedrijven
Het primaire doel van bijvoorbeeld de gilden van groentekwekers, winkeliers of boeren is het dienen van de gehele gemeenschap in haar primaire noden in plaats van het alsmaar laten toenemen van pure winst. Want juist coöperatieve bedrijven bieden de vereiste structuren voor een eerlijke en aanvaardbare economie. Immers; met het opzetten van eerlijke prijzen en goede lonen voor de werknemers ontstaat een situatie waarin de (lokale) economie goed gedijt, met name vanwege de stabiele clientèle en het hoge verkoopvolume. Bedenk daarbij dat het vaak zo is dat bedrijfseigenaren ook een bepaalde politieke macht hebben in de lokale gemeenschap; geld is immers macht. Coöperaties en het distributisme geven daar een counterbalance op, omdat geld en macht niet worden geconcentreerd in handen van enkele, maar aan iedere deelnemer binnen het gilden die er als privepersoon in functioneert. Op die manier staat geld ten dienst van het financieel en sociaal welzijn van alle mensen in de gemeenschap.

Huisbezit
Een belangrijk element binnen het distributisme is het voorzien in betaalbare huizen. Belangrijk daarbij is betaalbaar land om het huis op te kunnen bouwen. In dat opzicht zijn er enkele distributistisch georiënteerde voorbeelden uit met name Nederlands Limburg in het begin van de vorige eeuw beschikbaar. Daar werd destijds door kerkelijke organisaties in de mijnstreek door massa-aankoop en georganiseerde bouwcoöperaties een mogelijkheid tot de bouw van goedkope huizen gecreëerd. Door de accumulatie van het kapitaal van de gilden die door deze bouwactiviteiten ontstond, werden deze gilden op hun beurt weer in staat gesteld om tegen aanvaardbare prijzen land te kopen waar vervolgens weer nieuwe huizen voor nieuwe inwoners op konden worden gebouwd. Op die manier kan op een relatief goedkope manier worden voorzien in de bouw van solide, betaalbare huizen voor gezinnen.

Leerlingwezen
Een van de mooiste effecten van een gilde is het opzetten van een leerlingwezen. Het leerlingwezen is altijd al een van de kernbegrippen van een gilde geweest. Het was de hoop en inspiratie voor jongeren die zich het vak eigen wilden maken. De essentie van het gildensysteem is het bestaan van een meester-leerling-verhouding en daarmee van discipline. De relatie tussen de meester en zijn leerling is het fundament van alle ware onderwijssystemen in welke branche dan ook. Dergelijke relatie, opgericht binnen een gilde of wellicht zelfs van vader op zoon, biedt vele voordelen. Allereerst zorgt het voor een diepgaande integratie van het werk en dus van de economie in de rest van het leven . Bovendien geeft het de ruimte voor mensvorming en het versterken van een broederlijke band tussen mensen. Op de derde plaats verzorgt het systeem een gezonde en verantwoorde doorgroei van de adolescentiefase naar het volwassen leven. Het geeft de jongeren eigen verantwoordelijkheid en biedt hen tevens een heldere visie op hoe ze zelf op een economisch verantwoorde wijze een eigen familie kunnen stichten. Een dergelijke wijzen van onderwijs kan ook buiten gilden worden vormgegeven, bijvoorbeeld voor hen die docent, advocaat of accountant wil worden. Zij krijgen dan een patroon toegewezen vanuit deze beroepgroep. Deze patroon neemt de jongere onder zijn vleugels en onderwijst hem zowel de inhoudelijke als praktische zaken van het beroep, ondersteund door universitaire scholing. Op die manier kan op een verantwoorde manier worden voorzien in onderwijs en vorming van jongeren buiten de meer ambachtelijke/traditionele beroepen.

Ruilhandel en Coöperatiebanken
Een van de meest urgente problemen waar gezinnen tegenwoordig mee te maken hebben zijn de zware eisen die aan hen worden gesteld. Deze eisen kunnen vaak niet worden beantwoord zonder grote schulden te maken op allerlei terreinen. Denk alleen al aan de torenhoge hypotheken voor huisbezit. Dit kan via het distributisme grotendeels worden aangepakt door de lage prijzen die gilden bieden en het feit dat zelfvoorziening het primaire doel is, niet het maken van winst. Naast deze elementen zijn er nog twee andere manieren waarop schulden kunnen worden voorkomen; ruilhandel en coöperatiebanken. Met ruilhandel wordt bedoeld het uitwisselen van diensten voor diensten in plaats van diensten voor geld. Deze ruilhandel versterkt de band tussen mensen onderling en het zorgt tevens voor het besparen van geld. Daarmee is ruilhandel een mooie manier om te ‘de-investeren’ in ‘het systeem’ en vervolgens te investeren in ware en oprechte naastenliefde. De coöperatiebanken vormen een ander element dat nuttig kan zijn in het generen van ‘vriendelijk’ en ‘nuttig’ kapitaal, waarbij tegen acceptabele leningen en rentes kan worden gewerkt in een door leden beheerste bank .

Conclusie
In voorgaande tekst zijn enkele aanzetten gegeven voor het opzetten van een distributistisch systeem. Nogmaals; dat is theorie en de praktijk is grilliger. Bovendien is het opzetten van dergelijk systeem in de westerse economieën schier onmogelijk. Binnen dergelijke systemen dient gestreefd te worden naar het doorvoeren van zoveel mogelijk distributistische tendensen. Toch is bovenstaande theoretische denkoefening interessant en, zoals ook in de inleiding vermeld, zou het boeiend kunnen zijn om te kijken hoe dergelijk systeem zich in bijvoorbeeld Afrika zou ontwikkelen. Van belang bij bovenstaande beschrijving is dat een middenweg wordt gezocht tussen enerzijds kapitalisme en anderzijds het communisme. Van essentieel belang in het distributisme is daarbij dat er hechte gemeenschappen bestaan. In dergelijke gemeenschappen kan het bovenstaande micro-economische systeem, gebaseerd op het distributisme, het beste gedijen. Zijn hechte gemeenschappen niet aanwezig, dan is het ‘systeem’ gedoemd te mislukken. Dat zou een van de potentiële valkuilen kunnen zijn bij de implementatie van het distributisme in bijvoorbeeld gefragmenteerde ontwikkelingslanden. Zoals met bijna alles in het leven is naastenliefde dus de sleutel!